Dan ga ik toch voor de Stadsschouwburgen.

William Spaaij

Amsterdam, 4 december 2019

William Spaaij is zanger en acteur in voornamelijk musicals, en de jongste uitvoerend artiest die ik interview. Op de musicalschool van zijn moeder in Zwolle kreeg hij het vak met de paplepel ingegoten. Hij speelde nog niet zo lang geleden naast Simone Kleinsma de zoon van Annie M.G. Schmidt in de gelijknamige musical, en zong ten tijde van het interview samen met Maarten Heijmans en Jenny Arean liedjes van Ramses Shaffy in verschillende concertzalen.   
We hebben afgesproken in Bos en Lommer waar William al enige jaren woont, in eet- en kunstgelegenheid No Man’s Art Gallery, dat is gevestigd in twee voormalige winkelpanden, waarin vroeger waarschijnlijk een slager, groenteman of andere buurtwinkel zat.
Na mijn uitleg vraag ik of hij vooraf al had nagedacht over mijn vraag.
 
William: ‘Ik ben altijd erg van het moment en ik ga, zeg maar, nu pas aan. De vraag is inderdaad, is het theater fijn omdat er voor de artiesten een aardige gastvrouw is, of is het theater fijn op een technische manier die je als artiest prettig vindt.’
Precies en dan gaat mijn onderzoek erover wat jij prettig vindt vanaf koperen Kees de zaal in. Om het wat specifieker te maken. Bij musical is er soms een orkestbak. Bemoeilijkt dat het contact met het publiek? Hoe ga je daar mee om?
‘De grap is dat een orkestbak met dirigent juist voor verbinding kan zorgen. Omdat je als publiek ervaart, wanneer er een dirigent opduikt uit de bak; Ah, een heel orkest. En die dirigent staat dan midden tussen ons in en is daarmee de verbinding.’
 
En hoe maak jij dan als uitvoerend artiest de verbinding met het publiek, als je over het orkest en de dirigent heen moet spelen?
‘Ja, dat is afhankelijk van hoe de orkestbak in de zaal zit. Bijvoorbeeld, in de grote zaal van Het Chassétheater (afb 1) is dat lastiger dan in de Limburgzaal in Heerlen (afb 2), waar je je ondanks de orkestbak veel meer een voelt met de zaal.’
 
Wat maakt dan de grote zaal van het Chassé minder goed dan de grote zaal van het Parkstad Limburg Theater? 
‘Dat heeft echt met fysieke afstand te maken. De grootte van de bak en de diepte van de zaal. Niet zozeer het asymmetrische van die zaal, want dat heb ik in Apeldoorn ook. Maar het zijn toch gewoon die enorme zalen, de bakken, waarbij het vaak moeilijk wordt. Zoals Nieuwe Luxor of MartiniPlaza, waar het eigenlijk gewoon niet kan. Als we de bus ingaan dan hebben we het er met elkaar al over hoe lastig het is, om in dat soort zalen vanaf het toneel te voelen wat de zaal beleeft.’ 
 
Moet je dat soort grote zalen dan ook anders bespelen?
‘Als je jong bent doe je dat vaak wel, maar dat moet je eigenlijk juist niet doen. Als je ouder wordt merk je dat je dat steeds minder doet. Omdat je steeds meer begrijpt dat dat niet de magie is die je wilt bereiken. Vaak merk je pas aan het einde van de avond hoe het publiek het beleefd heeft. Dat is natuurlijk altijd een raadsel en veelal gaat dat over energie. Die is afhankelijk van het stuk, hoe vol de zaal zit en wat er bij het publiek speelt.‘
 
Even terug naar jullie speellijst. Vanwege het verdienmodel moeten jullie, de grote bakken, zoals je zegt, wel doen. Wat ik interessant vind is om te onderzoeken of er een balans te vinden is. Tot welke grootte van de zaal en bezoekersaantallen kan je de uitvoering nog intiem houden? 
‘Rekentechnisch zou ik dat niet weten. Heeft wellicht ook te maken met hoe vaak je er achter elkaar speelt.’
 
Nou, laat ik het dan anders vragen. Welke zalen vind jij fijn, waar voel je ondanks de grootte de intimiteit nog?
‘Ik vind de Limburgzaal in Heerlen dus een heel prettige zaal. Dat is ook echt een schouwburgzaal. Zo is ook De Spiegel in Zwolle (afb 3) heel fijn. Tja, uh, laten we eens de echte Musicaltheaters afgaan van de speellijst. Dan kom je op de RAI-congreszaal dat is echt een verschrikking. Daar heb ik met Shrek gestaan. Wat mij betreft doen we dat niet meer. Net als WorldForum. Dat zijn voor mij geen theaters. 
Carré is ook groot en heeft iets magisch. Maar als je mij vraagt heb je daar lekker gespeeld? Heb je over kunnen brengen wat je wilde? Dan zeg ik je, dat ik dat niet weet. Wellicht is het als cabaretier daar in je eentje een hele andere belevenis. Die hebben een dynamiek in hun eentje met het publiek. Als ik Carré voor me zie dan zie ik een diepe lijst en het weidse beeld. De klank heeft daar een vreemde nagalm. Het is niet direct. Je hebt echt meerdere voorstellingen nodig om daaraan te wennen. 
Nog eens kijken, het Nieuwe Luxor (afb 4) is ook niet mijn favoriet. Er wordt regelmatig gekozen om daar in première te gaan. Maar dat zou niet mijn keuze zijn. Het is er breed en qua beleving koud. Vreemd genoeg zie je dat volgens mij ook terug in de recensies. Achter de schermen heb ik er wel hele fijn herinneringen. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de mensen die er werken.’ 
 
Je noemt de zalen die je niet prettig vindt. Welke theaters uit de speellijst zijn  wel prettig voor de grotere producties?
‘Dat zijn dan toch de grotere Schouwburgzalen. Zoals Eindhoven (afb 5), hoewel daar het geluid heel lastig is. Heel droog. Daar krijg je niks terug. Het slaat direct neer. In Heerlen is het geluid heel direct en daarmee ook de reactie terug uit de zaal. Dat is heel bijzonder. In die bakken gebeurt dat niet. Lazarus eindigt straks in MartiniPlaza. Zie je het voor je? Een prachtige set en daar dan twee tot vier mensen in, op dát podium. 
Ben je eigenlijk alleen op zoek naar de beleving in de grotere theaters?’
 
Nee hoor. Ons gesprek kwam daar eigenlijk als vanzelf op. Ik zou ook wel willen weten hoe het gisteren was in Het Koninklijk Concertgebouw waar je Ramses zong. 
‘Gisteren zong Maarten Heijmans. We wisselen elkaar af. Ik was wel in de Tilburg Concertzaal.’ 
Hoe is dat? Je staat en je zingt?
‘Ja, het is in twee dagen in elkaar geflanst. Er is niet echt een regie. Je staat inderdaad en je zingt met een orkest. Het geluid is ‘s middags even getest. Dat is het.’
Krijg je dan ook een verbinding met het publiek?
‘Ik denk wel dat ik het probeer en voel ook wel dat het gebeurt, maar het is wel, zeg maar, allenig. Het is een beetje alsof je helemaal alleen en zonder context staat te zingen. Ik heb het ook nog niet heel vaak gedaan zo’n concert, maar het is niet makkelijk om in concertzalen contact te maken. Het publiek in een concertzaal zit misschien op een andere manier in de zaal dan in een theaterzaal. Misschien wel vaker met de ogen dicht om het te ondergaan?’
 
Je hebt ook in vlakke vloerzalen opgetreden. Wat ervaar jij als belangrijkste verschil tussen een vlakke vloerzaal en een lijsttheater? 
‘En dan bedoel je de ervaring van de connectie met het publiek? Ik ben begonnen toen ik klein was in de kleine theaters. Hoewel mijn kleine theater dan wel meteen Odeon in Zwolle (afb 6) was. Een heel leuk theater. Ik ben daarmee wel verwend. Als ik weer in een kleine zaal sta en dan met name in een vlakke vloerzaal voelt het alsof ik weer op school ben. En dat bedoel ik positief. Het is heel interessant, omdat het kwetsbaarder is. Omdat het publiek op je zit, boven je zit, over je zit. Ik vind dat geen vervelende ervaring. Het is directer en daardoor kan je ook meer contact maken met het publiek en ze ook beter meenemen. Je kan ook je publiek in de ogen aankijken. Bij grotere theaters kijk je in een zwart gat. Wat ook lekker kan zijn, hoor.’
 
In de oudere schouwburgzalen kijk je inderdaad in een zwart gat over het publiek heen. Maar volgens mij heb je ook in het Zuiderstrandtheater gestaan en daar kijk je meer tegen het publiek aan.
‘Ja, dat is ook in Rijswijk (afb 7) en in Veenendaal (afb 8). En ik kan je zeggen dat ik dat echt prettiger vind. Ik heb het idee dat het publiek in die theaters ook het beste reageert. Zo ook de middenzaal van het Chassé in Breda (afb 9) of Eindhoven. Grappig, door jouw vragen toets ik mijn ervaring en bemerk ik wat ik eigenlijk prettig vind. Er is een directer contact met het publiek in dat soort zalen, hoewel ik in hele diepe theaters of met een balkon ook wel bewust contact probeer te maken met het publiek.’
 
Vind je een balkon dan wel prettig? 
‘Ja, het hoort erbij ik ben wel een liefhebber van echte schouwburgen. Als Odeon je opvoeding is met van die gebogen balkons tot aan het toneel, waar het publiek dus heel dichtbij zit, ja, van dat soort balkons hou ik wel.’ 
 
En een frontbalkon?
‘Nou, als dat heel diep is schept dat wel een afstand. En zoals in De La Mar zijn er door die diepe balkons die over de zaal heen hangen bijna twee zalen waar je tegenaan speelt. Daar moet je dan wel rekening mee houden.’
 
Moet de zaal voor jou donker zijn?
‘De magie van theater is wel dat je in het donker het meer op jezelf kan beleven.’
 
Moeten de wanden daarvoor donker zijn?
‘Nee, niet per se. Het is wel leuk om als artiest te zien in welk theater je staat. Nee, zonder gekheid. Die echt donkere zalen vind ik niet prettig dat is me te koud. Baksteen is dan weer niet zo fijn. Rood, of dat pluche is grappig genoeg wel fijn.’
 
Hoort De La Mar eigenlijk bij de specifieke musicaltheaters zoals het Beatrixtheater of het Circustheater?
‘Nee, niet echt die valt daar buiten, omdat daar eigenlijk van alles geprogrammeerd kan worden.’
 
Wat maakt een musicaltheater dan tot een specifiek musicaltheater?
‘Dan zouden we moeten definiëren, wat is een specifiek musicaltheater? Het gaat dan over de commercie, over de grootsheid en het hebben van een vaste locatie. Dus over hoeveel mensen passen erin, hoeveel geld kan er verdiend worden en is het theater bekend bij publiek?’ 
 
Je zou ook kunnen denken dat die theaters zich kunnen aanpassen aan de producties, omdat die daar heel lang gaan staan. Dus dat die intimiteit geoptimaliseerd kan worden voor die productie.
‘Zo makkelijk gaat dat niet omdat daar vaak ingekochte lijsttheatermusicals uit Broadway, West-End of van Disney staan waar niet veel aan te wijzigingen is. Dat is een soort IKEA-bouwpakket. De show is de show. Men koopt een concept, dat kost heel veel geld en daar zitten dan ook nog eens voorwaarden aan. Zoals bijvoorbeeld bij Lazarus, die mocht alleen in De La Mar gespeeld worden als er zoveel stoelen bijgeplaatst zouden worden. Tja, zo gaat dat bij grote ingekochte publieksvoorstellingen. Ik heb daar geen probleem mee. In het begin was het een jongensdroom om met mijn hoofd op de poster te staan. Maar nu ben ik verder en praat ik mee over wat musical kan zijn. Er is op dit moment de nodige reuring op musicalgebied. Kijk ook naar wat de Raad voor Cultuur aangeeft over het genre musical. Laat ik vooropstellen dat ik onwijs veel respect heb voor de vrije theaterproducenten die het risico durven te nemen. Maar ja, inhoudelijk is er vaak weinig diepgang. Dat het gesprek er nu over gevoerd wordt, is wel heel goed.’
 
In de podcast van Gijs Groenteman hoorde ik Albert Verlinden ook al aangeven dat er nagedacht wordt over het genre musical. Het klonk alsof de musicalwereld vindt dat het te veel van hetzelfde is. Maar in producties als Ramses, Annie, De Tweeling of De Kleine Blonde Dood worden toch niet gemakkelijke onderwerpen gekozen, met bijbehorende risico’s. 
‘Het gebeurt wel. Alleen is het uitgangspunt van de producent niet, welk verhaal wil ik aan de wereld vertellen, maar hoe krijg ik mijn zaal vol. Daarnaast en misschien wel het belangrijkste; Willen de theaters deze productie wel kopen? 
Ik ben al een tijdje bezig met een nieuwe productie op een geheel andere manier. Die gaat over Nederland, over onze geschiedenis. Binnenkort heb ik daar weer een gesprek over en ik ben bang dat het toch helemaal niet door gaat. Te spannend, te veel onzekerheden voor de vrije producent. En daar zit precies het kantelpunt ten opzichte van de gesubsidieerde instellingen. Die hebben de ruimte om iets te kunnen onderzoeken en daarmee nieuw publiek te kunnen genereren. Want dat is waar het naartoe zou moeten. ‘
 
Moeten?
‘Ja, anders houdt het op. Mensen komen al bijna niet meer naar theater. Er komt een hele generatie aan die helemaal niets meer heeft met theaters, ouders niet en daardoor de kinderen ook niet. Ze zitten alleen op Social-media, NetFlix en kijken alleen naar beeldschermen. We moeten daar niet naïef in zijn. Als we niet veranderen komt er straks niemand meer.’ 
 
Maar als jij op de Dam gaat staan zingen, blijven de mensen toch wel staan om dat live mee te maken?
‘Zeker, maar dat is nog iets anders dan er energie in stoppen, om een kaartje te kopen en met je gezin naar het theater te gaan, om die live experience daar mee te gaan maken. 
Vandaar dat we nadenken over de ontwikkeling van ons genre. Zo’n productie als Lazarus is daar dan wel een goed voorbeeld van. Het is echt niet zo makkelijk te volgen en toch is het publiek vaak wel enthousiast en geraakt. De Kleine Blonde Dood is ook een goed voorbeeld. Een prachtig geschreven en in meerdere opzichten vernieuwende musical. Ondanks voldoende publiciteit kwam daar in het begin helemaal niemand naar toe. Dat is pas aangetrokken door mond-op-mondreclame. Die productie was verfrissend in alles, en al zat er maar 150 man in de zaal, het was elke avond heel intens. Voor mijn gevoel nog steeds de beste productie waar ik aan gewerkt heb. Maar financieel kon dat natuurlijk helemaal niet.’ 
 
En je zou willen dat Nederland opgevoed wordt om van dit soort producties te gaan genieten?
‘Ja, dat denk ik wel. Maar zoiets heeft wel steun nodig.’
 
Spelen die vernieuwende musicals in vernieuwende zalen?
‘Anders dan schouwburgen bedoel je? Ik zou eerder uitgaan van bestaande zalen.’
 
Zou er bijvoorbeeld behoefte zijn aan een zaaltje op de Amsterdamse Zuidas, zodat, zoals Paul Eenens vertelde wat in London wel gebeurt, mensen in hun lunchpauze een korte voorstelling bezoeken?
‘Nee, ik denk niet dat dat gaat werken. Wij kennen dat ook niet.’
 
Stel dat er een mecenas is die daar wel iets in zou zien, omdat daar ook zijn connecties liggen. Wat voor zaaltje zou dat dan kunnen worden?
‘Ik zou nog steeds zeggen doe het niet. Laten we vernieuwen in het genre. Voor mij hoeft dat niet direct in vorm, maar wel in inhoud. 
Hoewel vrijwel elke producent graag zijn eigen theater wil hebben, omdat het scheelt in reiskosten, in huur en omdat het de productie ten goede komt. 
Eigenlijk weet ik niet zo goed weet hoe het eruit zou zien. Het is natuurlijk wel fijn om ergens een zaaltje te hebben waar je kan experimenteren en onderzoeken.’ 
 
Oké, laten we het proberen. Wat zou dat zaaltje dan moeten hebben? Hoe ziet de zaal eruit? Hoe word je ontvangen?
‘Ik kom dan toch weer terug bij de Stadsschouwburgen uit van Nederland. Hoewel ik ineens moet denken aan de zaal van Ogterop Meppel (afb 10). Die is dan weer wit wat ik ook wel mooi vind. Het gaat volgens mij om dat het publiek zich daar thuis voelt.’ 
 
Is er een lijst in jouw zaal.
‘Ik denk dat het afhangt van je voorstelling. Zonder lijst kan je verder de zaal in als je dat wilt. Er is nu wel een soort van hype om alles open te gooien, wat voor mij niet direct hoeft. Voor mij zou dat een keuze zijn vanuit de inhoud van het stuk. Er zijn namelijk genoeg manieren om iets te vertellen.’
 
Hoeveel publiek kan erin?
‘Dan gaan daar maximaal 650 personen in.’ 
 
Dan heb je net nog een balkon nodig.
‘Met een balkonnetje is leuk. 
Maar ik denk eerder aan maximale vrijheid. Dat je alles uit elkaar kan trekken of juist alles kan samenvoegen. Van een vlakke vloerzaal naar iets met zijbalkonnetjes waar Statler en Waldorf bijvoorbeeld zitten. Een knus en geestig zaaltje dat aanpasbaar en dynamisch is. Waar je bijvoorbeeld ook tafels in kan zetten en waar je het podium kan verhogen als je dat wilt. Het moet niet te groot zijn. Net 600 tot 650 is denk ik ook een grootte die je op regelmatige wijze goed kan vullen. Die vernieuwende vorm zit hem er dan misschien wel in dat je alle faciliteiten hebt om een grote of een kleine productie te maken, maar dat je niet per se direct 1600 man hoeft te pleasen.’

CV William Spaaij
1983 Geboren in Zwolle.
2001 Vooropleiding Zang Lichte muziek Conservatorium Zwolle
2005 Afgestudeerd aan de Musicaltheater Dansacademie Fontys te Tilburg.
Acteur, zanger, regisseur, schrijver
 
2005 Professioneel debuut met Crazy for You
2006 TiTa Tovenaar
2007 Grease
2008 FAME
2009 Footloose
2009 Prijs Johhny Kraaijkamp Musical Award beste mannelijke hoofdrol
2009 Piaf
2009 Hairspray
2010 Mary Poppins
2010 Prijs Johhny Kraaijkamp Musical Award beste mannelijke hoofdrol
2011 Ramses
2012 Shrek de Musical
2013 De Kleine Blonde Dood
2014 The last 5 Years
2015 Sonneveld in DeLaMar
2016 De Tweeling
2017 Hair
2017 Regisseur Voor alles een eerte keer
2018 2019 Was getekend, Annie MG
2019 Regisseur Stil in mij
2019 Lazarus