Je moet ze ten voeten uit kunnen zien.

Kriztina de Châtel

Amsterdam 5 maart 2019.

Krisztina de Châtel is de tweede maker binnen de kunstvorm dans die ik in dit onderzoek spreek. Ze is op leeftijd en nog steeds actief als choreograaf. Op 5 maart 2019 hebben we afgesproken in een café in een van negen straatjes in Amsterdam. Krisztina komt stipt op tijd en enigszins gereserveerd binnenstappen. In onze mailwisseling gaf ze eerst aan het te druk te hebben, maar na mijn aandringen en verdere uitleg, stemde ze toch in met een interview. Nadat er koffie is besteld en ik de inleiding heb afgewerkt, vraagt Krisztina of het om theater in het algemeen gaat of specifiek voor dans. Voor dans: zeg ik.
Krisztina spreekt Nederlands met een accent en vindt haar woorden door rustig te formuleren. 
 
‘Dans is ruimte en ritme. Daardoor heeft het ruimtelijke verhoudingen nodig die goed zijn voor dans. De Rabo-zaal in de Stadsschouwburg Amsterdam is daar een goed voorbeeld van. Niet alleen is er ruimte op het toneel, maar ook is er vanaf de tribune goed zicht, zeker ook omdat deze schuin genoeg is. Men kan de danser altijd ten voeten uit zien. De oude zaal van de SSB-A’dam is wat dat betreft ongunstiger. Vanuit het zaalgedeelte zie je de voeten van de dansers vaak amper. Je blik is onrustiger omdat je de dans niet volledig in een oogopslag kan volgen. Voor toneel is dat prima maar dat is toch een andere discipline. De oude zaal van het NDT had net als de Rabo-zaal ook goede zichtlijnen. Goede zichtlijnen is voor dans essentieel. En daarbij niet alleen voor de dansers, maar ook voor het decor, dat tegenwoordig heel vaak uit projectie bestaat. Wat ikzelf ook altijd erg belangrijk vind is dat het toneel links en rechts schoon is.’ 
 
Wat bedoel je precies met schoon?
‘Dat het opgeruimd is. Dat er geen lelijke dingen op de muur zitten. Dat als je ‘open’ speelt, als je de kaalheid wilt laten zien, je niet tegen al die troep aankijkt.’ 
 
De naakte waarheid moet een mooi naakte waarheid zijn?
‘Nou, mijn stukken zijn vaak sober zowel de dans als het decor. En daar is de Rabo-zaal heel geschikt voor. (afb 1)’
 
Je maakt producties in allerlei zalen. Lijsttheater, vlakke vloerzalen, op locatie, in musea. Het lijkt erop dat het voor jou niet uitmaakt in welke ruimte jij je producties maakt?
‘Nou, ik moet je zeggen dat als ik in een lijsttheater sta, ik dat eigenlijk het meest ongunstige vind. Al zijn er schouwburgen die best goed zijn. Zoals bijvoorbeeld de nieuwe zaal in Heerlen, waar de zaal iets meer oplopend gebouwd is. Wat ook meespeelt is het feit dat ik liefst “open” wil spelen. Maar zonder al de technische spullen die vaak in Schouwburgen staan en niet weg kunnen. In dat geval moet je poten gebruiken en een achterdoek. Dat kan, maar daardoor wordt het een “theatertje" wat dan vaak niet meer past bij dans. En ze krijgen het dan niet voor elkaar om die doeken strak te hangen. Voor mij is dat essentieel. Het is mijn stijl dat in mijn stukken de poten en het achterdoek strak hangen. De dans moet er helder er uitkomen. Zonder visuele storingen. Daar ben ik misschien een beetje ouderwets in, maar het is nu eenmaal mijn stijl. Daar waar de dans plaatsvindt zal ook de ruimte consequent qua stijl moeten zijn. Als poten niet strak hangen heb ik liever dat ze weg zijn. Dan moeten ze maar de kap in.’
 
Mogen dan de lichttorens wel in beeld zijn?
‘O, dat is helemaal niet erg. Maar dat is mijn opvatting over het beeld. In de kaalheid komt mijn dans beter tot zijn recht. In bijvoorbeeld dat krankzinnige dorp Drachten, daar is nog een zaal bijgekomen en daar is het wel schoon. Met mooie muren. Mijn voormalige zakelijk leider Stef Avezaat die programmeert daar veel dans, en in die nieuwe vlakke vloerzaal kan dat ook goed. (afb 2)’
 
Wat mij intrigeert in dit onderzoek is de relatie van zender en ontvanger. Door vooruit te spreken of te zingen is waarschijnlijk het lijsttheater ontstaan. Voor dans lijkt het mij dat het strikt genomen niet noodzakelijk is om in een lijsttheater te dansen. Toch is er een grote traditie dat dans in een lijsttheater plaatsvindt.
Krisztina denkt lang na en zegt dan: ‘Omdat dans als kunstvorm in Nederland veel later ontstaan is dan toneel. Het is daarom logisch dat er voor dans niet speciale theaters gebouwd zijn. Het zijn daardoor meer wat “ouderwetse“ theaters, waarbij het niet erg is dat de acteur of zanger niet helemaal in beeld is. Het komt wellicht ook door de belichting.
 
Veroorzaakt de belichting dat de dans dan zo ver weg is? Waarom komt dans niet door de lijst heen, op de orkestbak? Dan ontstaat er toch een andere intimitiet?
‘Nou in lijsttheaters waar de tribune schuiner gezet kan worden, zoals in Rotterdam, komt het wel beter tot zijn recht. Ed Wubbe doet dat vaak met het Scapino. Het NDT gebruikt de orkestbak soms wel om meer de zaal in te komen, alleen niet zo veel omdat ze ook veel naar het buitenland reizen, waar dat soms moeilijker is. Maar nogmaals het gaat er eerder om hoe schuin de theaterzaal is.
 
Jouw producties die niet in een lijsttheater gemaakt zijn maar op locatie of in musea, daar is de dans soms erg dicht bij het publiek. Is dat een meerwaarde voor je?
‘Soms is een locatie interessant, zoals in de duinen bij Groet, omdat het zo weids en natuurlijk is (afb 3, https://www.youtube.com/watch?v=ucdLscJxWgg). 
Soms is het interessant om fysiek contact te maken met het publiek, zoals in het Van Goghmuseum (afb 4, https://www.youtube.com/watch?v=D3WndNsUlQI). 
En bij de productie Föld, waarbij de dansers een hoop aarde platdansen, is het van belang dat het publiek er bovenop staat of zit om zo goed mogelijk het fysieke van de dans te ervaren.
Die aarde is in een cirkel neergelegd en het publiek staat er omheen. We hebben deze productie op vele locaties gespeeld, zoals in de kerk De Duif op de Prinsengracht, het Spuiplein in Den Haag en ook bij het Centre Pompidou in Parijs. (afb.5, https://www.youtube.com/watch?v=XYUhorvjT0U)’
 
Het intrigerende van deze productie vind ik dat het zo fysiek is en dat je er als publiek zo dichtbij bent, waardoor de beleving van het publiek ook intenser is dan in vlakke vloerzalen en lijsttheater. Volgens mij zijn dat telkens stappen verder weg.
‘Ja, dat is ook zo. En is dat niet zonde? Ja, daar heb je helemaal gelijk in. 
 
Mijn vraag is dan; Hoe zouden we het theater voor dans moeten maken zodat deze relatie mogelijk is?
‘Nou, dan zou je zoiets als Carré moeten maken. Ik heb daar ooit Imperium gemaakt in de piste (afb 6, https://www.youtube.com/watch?v=Wry5aUE4mdA). 
Het publiek zat er omheen. Het decor van Henk Kortekaas bestond uit een stapel van stoelen die op het einde in elkaar donderde en dat was fantastisch en intens voor het publiek. En dans heeft ook te maken met ademhaling en uithoudingsvermogen en ook dat was voor het publiek bijzonder om dat zo close mee te maken.’ 
 
Een zaal zou die mogelijkheid moeten bieden?
‘Ja, vind ik wel. Ik sta ook graag in kleine theatertjes waar het publiek rondom zit. Voor de dansers is dat soms lastig schakelen tussen een lijsttoneel met afstand en zo’n klein intiem theater.’ 
 
Bij de productie die ik op YouTube zag in het Van Goghmuseum kwamen de dansers heel dicht bij het publiek. Dat vind ik zelf een beetje ongemakkelijk. Geldt dat voor de dansers ook?
‘Nee, die moeten dat leren. Daar moet je ze in trainen. Niet dat ze er bang voor zijn, hoor. Het ballet was gebaseerd op de expositie van de intense schilderijen van Egon Schiele. Dat was de reden waarom de dansers zo dichtbij kwamen. Het bijzondere was dat het geen balletpubliek was. En elke avond waren er toch vijfhonderd mensen.’
 
Bedoel je dat het publiek weinig kennis van dans had?
‘Ik heb vaak gezocht naar mogelijkheden om ander publiek te benaderen. Door kunst te betrekken in mijn producties of paarden, of te werken met stratenmakers of brandweermannen. Dan trek je niet alleen danspubliek.’ 
 
Danspubliek komt voor dans in een theater, maar ik ken geen theater specifiek gemaakt voor dans. Jij wel?
‘Nee, ik denk dat dat te duur is. Terwijl ik wel veel producties meemaak die uitverkocht zijn. Ook bij die van ons. Zo’n productie in de piste van Carré wordt niet gedaan omdat het zoveel stoelen scheelt. Dat is doodzonde. Per jaar verkopen wij gemiddeld 20 voorstellingen.’
 
Stel dat er voor dans een zaal gemaakt zou worden, voor hoeveel stoelen zou dat dan moeten zijn? Wat is voor dans een goede verhouding?
‘Zoiets als de Toneelschuur, drie- á vierhonderd.’ 
 
De Rabo-zaal is vijfhonderd.
‘Nou, kijk aan. Dat is ook nog goed. Maar vierhonderd zou voldoende zijn. Al is het qua publieksbereik en inkomsten natuurlijk beter als het er meer zijn.
 
Een Balanchine-ballet bijvoorbeeld, heeft een sterk lijnenspel dat goed te zien is vanaf het balkon.
‘Ja, dat is ook zo. Als ik straks in de Stadsschouwburg sta dan zal het van bovenaf het mooiste zijn, omdat ik veel met patronen werk. Maar dat is aan de andere kant weer ver weg. En dat is nou de clou. Want beneden ben je wel dichterbij maar je mist de voeten of zie je veel dansers gewoon niet.’
 
Een steilere zaalvloer is dan beter? Dus een zaal van vier- vijfhonderd stoelen, met een balkon? 
‘Ja, een intiem balkon en niet te ver weg, want dan worden het poppetjes. Het balkon hoeft niet diep te zijn. De zaal en balkon samen mag niet te diep zijn. Men moet niet net als in de opera met een verrekijkertje de dans gaan volgen. Als het poppetjes in de verte zijn ervaar je wel de ruimtelijkheid maar is er geen contact.’
 
Is het voor dans van belang dat de zaal donker is? Ik bedoel dan qua materiaal. Vloeren, wanden, stoelen.
‘Je kan veel doen met een aparte belichting op de wanden. Ik vond de oude zaal van het NDT wel echt sfeervol als je binnenkwam. Het moet wel zo zijn dat als je binnenkomt dat het wel bijzonder is. Dat je denkt; Goh, wat een mooie zaal. En dan bedoel ik niet van die tierlantijnen. Zalen in oude fabriekshallen vind ik vaak mooi. Zoals in Dordrecht en in Roermond. Maar ja, ik hou van dat kale. En voor dans is het echt heel erg van belang dat de zaal niet afleidt. In ieder geval voor mijn dans. Connie Janssen en Ed Wubbe hebben daar minder moeite mee. Die maken ook andere balletten.’ 
 
Het hoeft geen rood te zijn?
‘Ik was laatst wel in een zaal waar de stoelen mooi rood waren. Dat paste wel goed. Tegenwoordig is het vaak neutraal of zelfs grijs, zoals in Almere.
 
De ruimte voor je locatiestukken, zoek je die zelf uit?
‘Ja, dat doe ik altijd zelf.’
 
En wat is daarbij van belang?
‘Bij de brandweermannen in Enschede was ik natuurlijk toch gebonden aan de brandweerkazerne daar (afb 7, https://www.youtube.com/watch?v=YApBtMPvV8A). 
En het stuk met de vuilnismannen deed ik in een grote hal in Amsterdam-Noord (afb 8, https://www.youtube.com/watch?v=VgNrc3JA0_Q).
En daar heb ik ervoor gezorgd dat er links en rechts glasbakcontainers neergezet werden zodat er iets stond wat bij het werk van die vuilnismannen past. Verder bleef het kaal. Veranderden wij de ruimte niet. Zelf niet de vieze muren. En de mazzel was dat er achterin een grote deur was waardoor de wagens naar binnen konden rijden. De tribune was recht met zeshonderd zitplaatsen en achterin de ruimte. Dat deze recht was en iets verder weg kon in dit geval makkelijk door de grootte van de ruimte en het gebruik van wagens en heel veel mannen en dansers.’
 
Stel dat je zelf een theater voor dans zou mogen ontwerpen hoe ziet deze er dan uit?
Krisztina lacht even alsof ze de vraag verwacht had. ‘Ik heb zelf al een keertje iets ontworpen.’ zegt ze. ‘Wat ik heel mooi vind zijn trappen. Een trap geeft iets ruimtelijks. Ze laat een foto zien.’
 
Bedoel je dat de trap de tribune is waar je op zit?  
‘Ja, dat de tribune iets ongebruikelijks is qua opstelling. Misschien wel asymmetrisch waar voor iedereen toch goed zicht is.’
 
Wordt het dan een lijsttheater?
‘Nee, juist niet! Een vlakke vloerzaal. Zonder verhoogd podium. Dansers moeten daar vaak aan wennen. Omdat het publiek direct bovenop hun kijkt. Wat dan helpt is als je zo’n twee meter afstand houdt van de eerste rij. Een zaal met vier- á vijfhonderd zitplaatsen met ook links en rechts mogelijkheden om te zitten. Niet helemaal en ronde, wat dat is te veel. Maar de zitplaatsen deels gevormd om het speelvlak. En intiem, dat het publiek niet erg ver weg zit, want daar hebben de dansers echt moeite mee. Dan roepen ze; “O jeetje hoe krijg ik contact met de mensen?'   

CV Krisztina de Châtel.
1943 Geboren in Boedapest Hongarije.
1963 Studeerde bij Kurt Joos aan het Flkwang Hochschule te Essen
1969 - 1975 Danser o.a. bij Stichting Eigentijdse Dans.
1976 Oprichting Dansgroep Krisztina de Châtel.
1976 – 2008 ruim 40 choreografieën voor Dansgroep Krisztina de Châtel. 
1985 Choreografie Flöd.
1990 Choreografie Imperium.
1997 Choreografie Ló.
2005 Choreografie Gradual and Persistent Loss of Control
2005 Choreografie Zooi
2013 Choreografie Brand
 
Prijzen
1987 Sonia Gaskell Prijs
Choreografieprijs VSCD
2000 Oeuvreprijs Nederlandse Dansdagen
2001 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
2002 Prijs van de Kritiek van de Kring van Nederlandse Theatercritici
2008 Frans Banninck Cocq Penning van de Gemeente Amsterdam
2010 Amsterdamprijs voor de Kunst van de Gemeente Amsterdam
2010 Gouden Zwaan van de VSCD voor haar grote bijdrage aan de ontwikkeling van de moderne dans in Nederland.